De vrouw op de trap

Ik kwam in een straat waar schaduwen kropen

De muren preekten verzet

Achter een deur, scheef in haar roestige hengsels

Klonk een valse trompet

 

Op een trap in de schemer van een dag zonder deernis

Zat een vrouw door ratten bespied

Ze zei me te kennen van jaren geleden

Maar ik herkende haar niet

 

Waar ben je gebleven, vroeg ze

Wat heb je gedaan

Waar ben je geweest al die tijd

Je ziet eruit als door de hel gegaan

 

Ik bleef naar haar kijken, het blauw van haar ogen

De kleur van kracht en verdriet

Ik probeerde uit alle macht te verdwijnen

Maar dat lukte maar niet

 

Ik moest denken aan bergen

Mistige wegen, omhoog en even later weer neer

De herinnering hecht meer en dieper

Dan de werkelijkheid van weleer

 

Ik was aan het zoeken, zei ik

Maar misschien was het alleen maar een vlucht

Of het stomme verlangen naar leven

Naar leven, liefde en lucht

 

Ze richtte zich op, schikte haar kleren

Verdween in een donkere gang

Ik kon niet anders dan achter haar aan gaan

En het leek levenslang

 

We bedreven de liefde op een stoffige zolder

Zonder streling of zoen

Als de sombere plicht bij de komst van de lente

Zoals dieren dat doen

 

En ik liet haar daar achter met ons verleden

Het litteken van de strijd

En strompelde weg uit die ongure straat daar

Naar de bezoedelde rest van mijn tijd